
Jurisprudentie
BG3480
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers265520 / HA ZA 06-2000
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers265520 / HA ZA 06-2000
Statusgepubliceerd
Indicatie
gevolgen tenuitvoerlegging kort geding vonnis dat niet overeenkomt met uitslag bodemzaak (zelf ter hand nemen uitvoering in anticipatory breach-achtige situatie).
Uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 265520 / HA ZA 06-2000
Uitspraak: 30 juli 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DYNEA BV,
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerster in (deels voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. H.E.Schweers,
advocaat mr. J.M. van Essen te Amsterdam,
- tegen -
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WETRO BV,
gevestigd te Woudenberg,
gedaagde in conventie,
eiseres in (deels voorwaardelijke) in reconventie,
procureur en advocaat mr. H.A.Bravenboer.
Partijen worden hierna aangeduid als “Dynea” en “Wetro”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding d.d. 14 juli 2006 met producties;
conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in deels voorwaardelijke reconventie, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 15 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 februari 2007, met aangehechte stukken;
conclusie van antwoord in reconventie;
- conclusie van repliek in conventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in deels
voorwaardelijke reconventie, tevens akte vermindering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek in deels voorwaardelijke reconventie, met een productie;
- akte van depot d.d. 6 april 2007.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Wetro en Dynea hebben op 24 juli 2002 een Acquisition Agreement gesloten met betrekking tot, kort samengevat, de rechten die Dynea had op grond van een onderhuurovereenkomst tussen Dynea en Exxon/Akzo. Voorts hebben zij op 29 april 2003 aanvullende afspraken gemaakt, neergelegd in het Amendment to the Acquisition Agreement d.d. 3 juli 2003 (hierna: het Amendment), die voor zover van belang inhielden:
“Article 3 Control and maintenance
(…)
3.2 If no Closing takes place pursuant tot Article 1 above, Wetro shall procure that the Assets will be demolished at its own costs and that the Ground will –at its own costs- be made prepared for building (“bouwrijp”) including soil addition (“bijstorting van grond”) if necessary, ultimately by October 31st, 2004. In that event, Wetro shall consult with Dynea about the time schedule and the execution of the demolition and preparation and Wetro shall comply with all reasonable instructions given by Dynea to that effect.”
Onder assets wordt, volgens de tot de Acquisition Agreement behorende definities, verstaan: “the former resins production unit situated on plot 1 and 32 storage tanks situated on plot 1 and 9 as described in Appendix 1”.
2.2
Een brief van 9 december 2003 van Wetro aan Dynea houdt in:
“ (…)
Tot op heden is het helaas niet gelukt om de desbetreffende plots rendabel te exploiteren. Wij hebben dan ook moeten besluiten tot het slopen van de opstallen. Wij zullen overeenkomstig het contract het terrein uiterlijk per 31 oktober 2004 teruggeven.
(…)”
2.3
Op 31 oktober 2004 was de grond nog niet opgeleverd.
2.4
Een e-mail van Wetro aan Dynea d.d. 30 december 2004 houdt voor zover van belang in:
“(…)
Wetro is zich scherp bewust van haar verplichtingen jegens Dynea. (…) Er liggen nu een aantal offertes van sloopondernemingen (…)Het is de intentie om in de eerste week van januari over te gaan tot het kiezen van een of meerdere partijen, om de werkzaamheden uit te gaan voeren. De benodigde sloopvergunningen zijn aangevraagd en de contacten met ExxonMobil gelegd. Het streven is om uiterlijk juni 2005 de terreinen op te leveren conform onze verplichtingen. (…)”
2.5
Een brief van Dynea aan Wetro d.d .3 januari 2005 houdt voor zover thans van belang in:
“
(…) Op basis van deze planning zal ik met Exxon Mobil afspraken maken voor het verlengen van de grondhuur met een half jaar tot 30-06-2005.
Planning is dan als volgt:
-januari –april 2005: uitvoering loskoppel- en sloopplan;
- mei 2005: uitvoering grondsuppletie en nemen van grondmonsters
-juni 2005: analyse grondmonsters en rapportage; documentatie teruglevering grond.
(…)“
2.6
Een brief van (de advocaat van) Dynea aan Wetro d.d. 7 januari 2005 houdt voor zover van belang in:
“(…)
De datum van 31 mei 2005 dreigt echter wederom niet te worden gehaald. (…) Onder deze omstandigheden waar Wetro zich al herhaaldelijk nalatig heeft getoond is het voor Dynea van groot belang zeker te stellen dat Wetro haar verplichtingen nakomt. Ik verzoek, en voor zover nodig sommeer ik u dan ook:
1) uiterlijk (…) 12 januari 2005 (…) aan Dynea een concept overeenkomst tussen Wetro en de door haar geselecteerde slooponderneming te verstrekken met betrekking tot de loskoppeling, sloop en oplevering van plot 1 en plot 9 waarin drie clausules dienen te zijn opgenomen:
a) een clausule die beoogt Dynea het recht te geven de sloopwerkzaamheden voort te (laten) zetten voor rekening van Wetro indien Wetro haar taken met betrekking tot de sloopwerkzaamheden, waaronder begrepen doch niet beperkt tot het loskoppelen en het geven van aanwijzingen aan de slooponderneming, veroorzaakt, of veronachtzaamt, zulks ter beoordeling van Dynea;
b) een clausule waarin wordt bepaald dat maandelijks tripartite overleg zal plaatsvinden tussen de slooponderneming, Dynea en Wetro met betrekking tot onder meer de voortgang en de te volgen procedure;
c) een clausule waarin is bepaald dat een eventueel batig saldo met betrekking tot de sloopwerkzaamheden door de slooponderneming aan Dynea zal worden voldaan, waarna Dynea dit zal overdragen aan Wetro na verrekening van openstaande vorderingen, hetgeen onverlet laat dat Dynea ook nakoming door Wetro kan vorderen van haar vorderingen;
2) uiterlijk (…) 14 januari 2005 (..) een getekende overeenkomst tussen Wetro en de slooponderneming aan Dynea te verstrekken waarin bovengenoemde clausules (…)
Indien u niet tijdig en volledig aan deze sommatie voldoet acht cliënte zich vrij zonder nadere aankondiging (rechts)maatregelen te treffen(…) Cliënte behoudt zich tevens alle rechten voor, waaronder het recht Wetro aansprakelijk te stellen(…)”
2.7
Een brief van (de advocaat van) Dynea aan Wetro d.d. 12 januari 2005 houdt voor zover van belang in:
“(…) Mijn cliënte ziet zich -ter voorkoming van verdere schade- dan ook thans genoodzaakt de opstallen zelf los te koppelen en te slopen, aangezien de grond anders niet op 31 mei 2005 gereed zal zijn voor oplevering.(…)
(…) dient Wetro onverwijld de volgende informatie terug te sturen:
(…)
Voorts zal Wetro een pallet met reservedelen (…) beschikbaar houden (…)
Ik (…) sommeer (…) u, ervoor zorg te dragen dat bovenstaande informatie uiterlijk 17 januari 2005 (…) bij Dynea aanwezig is, alsmede het genoemde pallet reservedelen beschikbaar te houden(…)
Indien u niet tijdig en volledig aan deze sommatie voldoet acht cliënte zich vrij zonder nadere aankondiging (rechts)maatregelen te treffen tegen Wetro teneinde het in deze sommatie gevorderde in rechte af te dwingen in welk geval cliënte u tevens aansprakelijk houdt voor de (buitengerechtelijke) kosten. Cliënte behoudt zich tevens alle rechten voor, waaronder het recht Wetro aansprakelijk te stellen(…)”
2.8
Wetro heeft op 17 januari 2005 een sloopvergunning voor de werkzaamheden verkregen.
2.9
Een kort geding vonnis d.d.10 maart 2005 houdt voor zover van belang in:
“(…) Vastgesteld moet worden dat Wetro niet adequaat heeft gereageerd op de (…) verzoeken van Dynea om over te gaan tot het maken van concrete afspraken met sloopondernemingen (…)Hierbij komt hetgeen omtrent de verplichtingen van Wetro is bepaald in artikel 3 lid 2 van de aanvullende overeenkomst alsmede dat Dynea een groot belang heeft vanwege haar verplichting jegens Exxon Mobil(…) bij een voortvarend optreden van Wetro (…) dat met de uitvoering van de loskoppel en sloop-werkzaamheden geruime tijd zal zijn gemoeid (…) Onder deze omstandigheden brengt de redelijkheid en billijkheid mee dat Wetro moet dulden dat Dynea zelf de (benodigde contracten als hiervoor bedoeld gaat sluiten en aldus het heft in eigen handen neemt (…)
de beslissing
de voorzieningenrechter (…)
beveelt Wetro (…) aan Dynea de volgende stukken te overhandigen(…)”
Aan deze veroordeling heeft Wetro na 36 dagen voldaan.
2.10
Dynea heeft inmiddels -in de periode maart tot en met juli 2005- zelf de loskoppel- en sloopwerkzaamheden verricht.
3 Het geschil in conventie
3.1
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Wetro te veroordelen tot betaling van bedragen van € 50.000,=, € 197.000,=, € 30.943,18 en
€ 4.000,= steeds met rente en kosten.
Dynea baseert deze vorderingen op een deel van de vaststaande feiten en op de stelling dat Wetro haar verplichtingen steeds niet nakwam en er geen reële mogelijkheid meer was dat Wetro alsnog tijdig zou presteren, zodat de verbintenis tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding en Dynea de betreffende werkzaamheden zelf moest verrichten. Wetro dient de operationele kosten (€50.000,-), de sloopkosten (€ 197.000,-), de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten (€ 30.493,18 resp. € 4.000,-) te vergoeden.
3.2
Wetro heeft de vordering van Dynea gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Wetro in de kosten van het geding.
Zij voert aan, dat van wanprestatie geen sprake is, nu nadere afspraken waren gemaakt die Wetro, tegen vergoeding van doorlopende kosten, toestonden later dan 31 oktober 2004 terug te leveren. De nader overeengekomen datum, 31 mei 2005 gereed zijn met de werkzaamheden zodat het terrein op 30 juni 2005 teruggeleverd had kunnen worden, had Wetro kunnen halen.
Wetro was ten tijde van de door Dynea zelf uitgevoerde sloop niet in verzuim en/of in gebreke en heeft ook nooit te kennen gegeven dat zij de werkzaamheden niet zou (kunnen) uitvoeren, zodat voor vergoeding van schade geen plaats is.
Wel was Wetro € 34.997,43 wegens bepaalde kosten waarover afspraken waren gemaakt aan Dynea verschuldigd (grondhuur en servicecontract), maar die zijn verrekend met een schadevordering van Wetro op Dynea van € 400.000,=.
Subsidiair bestrijdt Wetro de hoogte van de gevorderde schade. In dat kader beroept zij zich op dwaling ten aanzien van de aanwezigheid van asbest en in dat kader wijziging van de overeenkomst in die zin dat de betrokken kosten ad € 107.690,= voor rekening van Dynea blijven.
4 Het geschil in reconventie
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Dynea te veroordelen tot betaling van € 342.898,57 althans, als het beroep op verrekening niet slaagt, € 377.896,= met rente en kosten.
Wetro baseert haar vordering op een deel van de vaststaande feiten en op de stelling, dat op 3 januari 2005 een nadere overeenkomst tussen partijen is gesloten en dat Dynea wanprestatie heeft gepleegd voor zover het die overeenkomst en het Amendment betreft, door de sloop door Dynea zelf te forceren en daarbij op zeer ongunstige voorwaarden derden in te schakelen. Wetro zelf zou, als zij de werkzaamheden had verricht (en daartoe [persoon1] & Zonen had ingeschakeld) €.175.000,= aan opbrengst hebben gegenereerd, terwijl de 8 tanks, ter waarde van €225.000,= door Wetro naar haar eigen terrein zouden zijn gebracht. Dynea wist dit.
Dynea heeft de vordering van Wetro gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Wetro in de kosten van het geding.
5 De beoordeling
in conventie
5.1
Vast staat, dat op enig moment -partijen twisten over dat moment, maar in confesso is dat het in elk geval gelegen was voor september 2004- de situatie is ontstaan die in het Amendment no-closing wordt genoemd. Op Wetro rustten toen de verplichtingen als bedoeld in artikel 3 van dat Amendment, daarop neerkomend dat zij ervoor zou zorgen dat het terrein leeg en schoon zou kunnen worden opgeleverd. Vast staat ook, dat de aanvankelijk afgesproken datum, 31 oktober 2004, niet is gehaald en is verschoven.
Uit de onder 2.4 en 2.5 geciteerde correspondentie mocht Wetro vervolgens, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs afleiden dat er een herziene overeenkomst tussen haar en Dynea tot stand gekomen was, die ertoe strekte dat zij tot en met 31 mei 2005 de tijd had om de in de Acquisition Agreement en het Amendment bedoelde werkzaamheden te (laten) verrichten. Dynea zou dan de maand juni benutten om de analyses uit te voeren.
De onder 2.5 geciteerde brief van 3 januari 2005 noodzaakte, gelet op de tekst daarvan, in beginsel niet tot een reactie. Dynea stelt wel dat zij dat anders ziet, maar die stelling wordt niet, althans niet behoorlijk, onderbouwd.
In die situatie was, met het maken van deze afspraken en dus het sluiten van de nieuwe overeenkomst, al hetgeen daarvoor was gepasseerd in zoverre niet meer van belang dat aanmaningen omtrent de termijn -al dan niet aan te duiden als ingebrekestellingen- hun waarde hebben verloren. (Vanzelfsprekend was Wetro nog wel gebonden aan de afspraak omtrent het vergoeden van de doorlopende kosten, zoals zij zelf ook erkent; daarop wordt hierna teruggekomen).
5.2
Dynea meent primair dat zij tot omzetting van de oorspronkelijke verbintenis in een verbintenis tot het betalen van schadevergoeding gerechtigd was omdat Wetro in verzuim was; zij beroept zich er in dat verband op dat Wetro redelijke instructies niet opvolgde. Dat snijdt echter geen hout, omdat haar stellingen omtrent redelijke instructies na het sluiten van de onder 4.1 bedoelde nadere overeenkomst onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd zijn. Voor zover zij daarbij doelt op haar wens om een overeenkomst met een sloper toegezonden te krijgen waarin voorzien was in opname van een aantal bedingen als bedoeld in de brief van 7 januari 2005 (zie 2.6) miskent zij dat, zoals Wetro terecht aanvoert, niet valt in te zien waarop die, tamelijk (en ten aanzien van 1c zéér) vergaande, bedingen zijn gebaseerd en evenmin waarom de opname daarvan in die overeenkomst redelijke instructies zouden zijn in het kader van art. 3.2 van het Amendment. Dynea heeft dat ook niet behoorlijk toegelicht. Bovendien betekent een eventueel verzuim in dit opzicht niet, dat Wetro daarmee in verzuim was ten opzichte van haar hoofdverbintenis uit bedoeld artikel 3, te weten het (doen) slopen en leeg opleveren van het terrein, welke hoofdverbintenis degene is die zou zijn omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Uit hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de nieuwe overeenkomst vloeit immers voort dat de prestatie waartoe Wetro op grond van die hoofdverbintenis gehouden was in januari 2005 nog niet opeisbaar was.
Voor de brief van 12 januari 2005 geldt, dat hetgeen daarin aan instructies wordt gegeven reeds is gebaseerd op het voornemen van Dynea om de sloopwerkzaamheden c.a. zelf ter hand te nemen. Dat dit redelijke instructies als bedoeld in art. 3.2 Amendment zijn valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, in dat licht niet in te zien.
Voor zover Dynea zich in dit verband -mede- beroept op het onbetaald laten van bepaalde afgesproken vergoedingen kan dit haar niet baten omdat, zelfs als Wetro wat dat betreft in verzuim was, zulks los staat van de hoofdverplichting als hiervoor besproken.
Er is dus geen sprake van een opeisbare verbintenis, zodat verzuim (al dan niet na ingebrekestelling) niet aan de orde is en voor de omzetting op basis van wanprestatie geen plaats is.
5.3
Voorts moeten de stellingen van Dynea kennelijk begrepen worden als een beroep op art. 6: 80 lid 1 onder a BW: zij meende dat Wetro de werkzaamheden niet binnen de nader afgesproken termijn, dat wil zeggen voor 31 mei 2005, af zou kunnen ronden. (Wetro heeft, naar vast staat, als zij reageerde steeds aangegeven te willen en ook te kunnen nakomen, zodat b en c van dat artikellid niet van toepassing kunnen zijn).
Zij beroept zich in dat verband op de gehele gang van zaken voor 3 januari 2005, de benodigde termijn voor de betrokken werkzaamheden en op de brieven van 7 en 12 januari 2005 en het uitblijven van een reactie daarop.
Deze argumenten kunnen de conclusie echter niet dragen.
De gang van zaken voor 3 januari 2005 en het uitblijven van een reactie op de brieven gaven Dynea redelijke grond voor de vrees dat Wetro niet, tijdig, zou nakomen. Waarom Wetro op die brieven niet reageerde is ook thans, in deze procedure, onduidelijk gebleven; de enkele omstandigheid dat Wetro het niet eens was met de brieven is daarvoor geen adequate verklaring.
Dat is echter niet voldoende, want op grond van dit stilzwijgen kon bij Dynea weliswaar de vrees ontstaan dat Wetro niet (tijdig) kon nakomen, maar daaruit kon zij niet afleiden dat Wetro ook werkelijk niet (tijdig) zou kunnen nakomen, laat staan dat de onmogelijkheid van nakoming zonder tekortkoming daarmee in objectieve zin vast stond, zoals bedoeld artikellid vereist.
Partijen twisten nog over de bespreking tussen Dynea en Wetro die op 7 februari 2005 heeft plaatsgevonden. Volgens Wetro is daar een kopie van de sloopvergunning en van de brief van [persoon1] & Zonen d.d. 24 januari 2005 overhandigd en is Dynea geïnformeerd over de stand van zaken in de onderhandeling met de sloper en het overleg met Akzo. Als dit juist is -Dynea betwist dat- kon Dynea daarna in redelijkheid niet meer staande houden dat Wetro volstrekt passief was en dat duidelijk was dat het tijdschema niet gehaald zou worden.
Ook als dit niet juist is kan echter niet worden vastgesteld dat tijdige en deugdelijke nakoming reeds begin februari 2005 onmogelijk was. Uit de opstelling van Wetro kon dat niet blijken, want Wetro is steeds blijven volhouden dat zij wel van plan was en zich ook in staat achtte om haar verplichtingen na te komen. De schattingen omtrent de minimaal benodigde tijd voor zover die uit de stukken blijken -zes weken tot drie maanden- geven evenmin aanleiding om aan te nemen dat nakoming toen al onmogelijk was. Daarbij is in aanmerking genomen dat in elk geval in september 2004 aan Wetro een “loskoppel- en slooppakket” was overhandigd, dat in zeer groot detail de te verrichten werkzaamheden omschrijft, zodat aangenomen moet worden dat Wetro kon beschikken over voldoende informatie omtrent de details van het terrein en de werkzaamheden.
5.4
Dat betekent, dat eind januari/begin februari 2005 niet vast stond dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zou zijn, zodat voor een omzetting als door Dynea bedoeld geen grond bestond. De verbintenis bleef dus in stand. Weliswaar heeft Wetro (ook daarna) niet aan haar verplichtingen voldaan, maar dat enkele feit maakt haar niet schadeplichtig: Dynea heeft, door vervolgens de werkzaamheden zelf te (doen) verrichten, het Wetro immers onmogelijk gemaakt aan haar verplichtingen te voldoen.
Dat Dynea eerst een oordeel in kort geding had gevraagd en verkregen in voor haar gunstige zin doet daaraan niet af. In kort geding wordt een ordemaatregel genomen en degene die het vonnis ten uitvoer legt doet dat op eigen risico. Dynea heeft dus het risico dat zich nu verwezenlijkt, te weten dat de rechter in de bodemzaak anders oordeelt, zelf genomen.
5.5
Gelet op het voorgaande dient de vordering in conventie afgewezen te worden, behoudens ten aanzien van de door partijen als doorlopende kosten aangeduide posten; dat gedeelte zal worden toegewezen behoudens als en voor zover het verrekend moet worden met de vordering in reconventie.
5.6
Ten aanzien van de doorlopende kosten heeft Dynea een bedrag gevorderd van € 50.000,= (service fee Exxon Mobil, huur en WOZ); dit bedrag is, (deels) met stukken onderbouwd, als volgt opgebouwd:
-service fee januari- september € 25.200,=;
- huur januari-september € 22.744,94;
-WOZ gebruikersdeel 2004 en 2005 € 571,12
-WOZ eigenaarsdeel 2004-2005 € 713,42
-administratiekosten etc € 770,52.
Wetro heeft de vordering erkend tot een bedrag van € 34.997,43; uit haar verweer blijkt, dat zij meent dat servicefee, huur en WOZ alle slechts in aanmerking kunnen worden genomen tot en met 30 juni 2005, omdat de inhoud van de afspraken slechts betrekking had op die periode.
Dynea heeft daarop niet inhoudelijk gereageerd en dit verweer, dat rechtstreeks stoelt op de inhoud van de overeenkomst, dus ook niet weersproken, zodat het gedeelte van haar vordering dat het erkende deel te boven gaat als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd wordt beschouwd.
In beginsel is Wetro dus gehouden € 34.997,43 aan Dynea te betalen.
5.7
Over de vraag, of deze vordering teniet is gegaan als gevolg van verrekening met de door Wetro (in deels voorwaardelijke reconventie ingestelde) vordering tot vergoeding van schade van € 400.000,= overweegt de rechtbank als volgt.
5.7.1
Door zelf de werkzaamheden uit te voeren in de situatie als hiervoor beschreven heeft Dynea onrechtmatig jegens Wetro gehandeld, zodat zij in beginsel gehouden is de schade van Wetro te vergoeden. De vordering van Wetro is kennelijk gebaseerd op de stelling, dat zij het positief contractsbelang vergoed dient te krijgen.
Deze stelling is, als uitgangspunt, juist. Het komt dus aan op de berekening van de omvang daarvan. Wetro draagt van die omvang de bewijslast.
5.7.2
Wetro baseert haar vordering op een eenvoudige optelsom van de gestelde waarde van de tanks en het bedrag, dat zij van de sloopondernemer zou hebben ontvangen. Het positief contractsbelang is echter in het algemeen gelijk te stellen aan de winst -dus niet de omzet- die naar redelijke verwachting gemaakt had kunnen worden. Niet in te zien valt, waarom in dit geval de te maken kosten buiten beschouwing zouden moeten blijven; Wetro heeft dat ook niet expliciet gesteld, laat staan toegelicht.
5.7.3
Voor wat betreft de waarde van de tanks geldt, dat deze is betwist, zodat Wetro die zal dienen te bewijzen. Daarbij dient het te gaan om de netto-marktwaarde ten tijde van het moment dat zijzelf de werkzaamheden ter hand had moeten nemen, dat wil zeggen in januari-februari 2005.
5.7.4
De offerte van [persoon1] d.d.13 januari 2005, later aangepast bij brief van 24 januari 2005, waarop Wetro zich beroept, is weinig uitgewerkt; Dynea heeft daaromtrent voorts opgemerkt dat deze tenminste ten dele lijkt te zien op andere werkzaamheden. Deze is dus in elk geval onvoldoende als bewijs van de door Wetro te genereren opbrengst. Wetro zal haar stellingen op dat punt hebben te bewijzen.
5.7.5
In de offerte van [persoon1] is sprake van een stelpost wegens grondsuppletie. Inmiddels is komen vast te staan dat er inderdaad grond aangevuld moest worden; Wetro heeft de kosten van grondsuppletie ad € 22.104,= erkend. Dat bedrag zal dus in elk geval in mindering gebracht moeten worden op het door Wetro van [persoon1] te ontvangen bedrag.
Daarnaast moet worden aangenomen dat Wetro in elk geval enige andere kosten had moeten maken. Onvoldoende gemotiveerd betwist is gebleven dat sprake was van aanzienlijke additionele werkzaamheden die Dynea heeft moeten verrichten in verband met de aanwezigheid van asbest. Wetro zou, als zij de opdracht had uitgevoerd, die kosten zelf hebben moeten dragen, nu daarvoor geen voorbehoud was gemaakt. Dat haar in dat geval een geslaagd beroep op dwaling zou zijn toegekomen is onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Bovendien stelt Dynea dat Wetro ook verdere kosten, zoals bijvoorbeeld voor supervisie, had moeten maken. Omdat Dynea haar stellingen op dit punt pas bij haar laatste processtuk in detail heeft uitgewerkt en met cijfers onderbouwd zal Wetro daarop eerst mogen reageren.
5.7.6
Voor het geval op haar enige verplichting tot schadevergoeding zou rusten heeft Dynea zich tenslotte op het standpunt gesteld dat aanleiding is voor matiging.
Uit de gehele gang van zaken blijkt, dat Wetro weinig voortvarend te werk is gegaan. Zij heeft voorts, ook als van de juistheid van haar eigen stellingen wordt uitgegaan, Dynea niet steeds prompt op de hoogte gesteld van relevante feiten, zoals het verkrijgen van de sloopvergunning. Ook het verstrekken van de stukken, waartoe zij bij kort geding vonnis was veroordeeld, heeft zij pas na ruim een maand gedaan. Meer in het algemeen blijkt uit de aanpak van Wetro dat zij weinig rekening heeft gehouden met de voor haar kenbare belangen van Dynea om een en ander snel af te ronden, hoewel zij, gelet op de verhouding tussen partijen, wel gehouden was om daarmee rekening te houden. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank voldoende aanleiding voor een zekere matiging. Na bewijslevering zal daarop, zo nodig, worden teruggekomen.
5.8
Uit het voorgaande blijkt, dat de tegenvordering waarmee het onder 5.5 bedoelde bedrag van € 34.997,43 eventueel verrekend moet worden niet vast staat; daartoe zal de bewijslevering moeten worden afgewacht.
In reconventie
5.9
Hetgeen hiervoor onder 5.6 tot en met 5.7 is overwogen geldt uiteraard onverkort in reconventie. Dat betekent, dat Wetro zich eerst zal mogen uitlaten als bedoeld in 5.7.5 en vervolgens, desgewenst, zal worden toegelaten tot de bewijslevering als bedoeld in 5.7.3 en 5.7.4 . Voorts kunnen meerbedoelde uitlatingen aanleiding geven tot bewijslevering op andere punten. Wetro zal zich, bij de te nemen akte, uit mogen laten over haar bewijsmogelijkheden; voor zover zij beschikt over relevante stukken kan zij die bij die gelegenheid overleggen.
Voor zover zij zou menen dat abstracte schadeberekening aan de orde is, waarbij een schatting gemaakt wordt van de kosten die zij zou hebben moeten maken als zij de opdracht had uitgevoerd, wordt zij van verzocht zich daaromtrent uit te laten, waarna Dynea kan reageren.
In conventie en in reconventie
5.10
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van 17 september 2008 voor uitlatingen van Wetro als bedoeld in 5.9, waarna Dynea kan reageren;
Dit vonnis is gewezen door mr Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
106